Historie De "Janna" is gebouwd op de werf van Mittendorf in Avereest bij Dedemsvaart, en te water gelaten in 1899. Het is een Overijsselse tjalk met een vrij hoge kop, voor een mooie zeeg en achter wat vlakker, en heeft zeer zachte (ronde) kimmen. Volgens de laatste schipper was dit de bouwwijze van deze werf, die een stuk of zeven van deze tjalken gebouwd heeft, en waar er volgens hem nog twee van over zijn. Het is een forse tjalk, met een laadvermogen van 150 ton. Hoofdafmetingen: (lxbxh) 25.39 x 5.00 x 1.90 m. Constructie: gebouwd van ijzer, spantafstand 31 cm, spanten L 50x50x5.5, geen keerspanten, dubbel kolsum L 60x60x8, kimstringer T 80x60x8, en een kopstringer van L 55x55x5.5. De werf bouwde het op voorraad, zonder opdrachtgever. Dhr. Albert Veldman sr. uit Hoogeveen ruilde zijn houten tjalk in, en moest F 5.000,- bijbetalen voor het schip. Hij noemde het naar zijn echtgenote "Vrouw Niesje". In verband met het vaargebied werd de thuishaven Vreeswijk. Het heeft in het begin vooral veel grind vanuit het gebied van de grote rivieren naar Noord-Holland gevaren. De tjalk is altijd in de familie gebleven, en in 1920 nam zoon Samuel Veldman het schip over. Ook hij noemde het schip naar zijn vrouw: "Janna", welke naam het daarna altijd gehouden heeft. Omdat de grindvaart in het rivierengebied overgenomen werd door grotere schepen ging Samuel met het schip in de algemene vrachtvaart, met o.a. stenen, veevoer, etc. Soms een reisje schelpen van de wadden, alhoewel de schipper niet zo happig was op zout water in zijn schip. Het vaargebied was geheel Nederland, en soms Belgie. Ze hebben ermee gezeild tot vlak voor de oorlog. Om te kunnen concurreren met de in de dertiger jaren steeds talrijker wordende motorschepen kwam er in 1939 een opduwer, een vlet met een 2 cilinder Bolinder Munktell gloeikop motor van 16 pk. In de oorlog werd zo goed en zo kwaad als het ging doorgevaren tot dolle dinsdag, najaar 1944. Toen werd het schip, liggende in Vreeswijk met lading ijzerdraad in, door de Duitsers gevorderd. De schipper moest het in Rotterdam gaan afleveren, waarna het samen met nog een stuk of 6 schepen achter een Duitse sleepboot werd weggesleept om in Duitsland te worden gesloopt. De schipper moest naar Vreeswijk teruglopen. Gelukkig bleek later dat het niet gesloopt was, maar naar Delfzijl versleept. Het werd na de oorlog in Groningen teruggevonden, met dezelfde lading ijzerdraad er nog in. Het was in gebruik als brug over een kanaal. De zetschippers die er door de Duitsers op gezet waren, hadden vanwege de strenge winter het interieur van het vooronder in een houtkachel opgestookt. Ook was het grenen roer beschadigd. Nadat de militaire autoriteiten het hadden vrijgegeven werd het schip naar Rotterdam gesleept, de lading gelost, en de schade hersteld. Met een nieuw stalen roer kwam het in 1946 weer in de vaart. Ook werd toen het tuig voor de eerste keer ingekort, en kwam de giek tot vlak voor de roef. In 1949 overleed schipper Samuel Veldman, en werd het schip eigendom van zijn vrouw Janna Veldman Tromp. Daarn volgde een opleg periode in de Amsterdamse Houthaven. Zoon Albert Jr. voer een poosje op rondvaartboten, maar de vrijheid trok, en hij ging samen met zijn moeder weer met de "Janna" varen. In 1956 werd het, op aandringen van zoon Albert jr., gemotoriseerd. Vanwege de ervaringen met de motor van de opduwer werd het wederom een Bolinder Munktell, een 4 cilinder gloeikop diesel van 46 pk. In de zestiger jaren werd er een stalen en teakhouten stuurhut op het achterdek gezet, het mastdek en kistluik eruit gehaald en de Friese luikenkap verlengd. De denneboom werd verhoogd tot 72 cm. Vader Veldman wilde dit nooit, hij zei altijd: "zonder mastdek zit er geen verband meer in een schip". Er bleef een hulptuig over, met een kleine mast op het voordek. Het vaargebied werd uitgebreid met Duitsland en Noord Frankrijk. In 1978, nadat de keerkoppeling kapot gelopen was, is er door de firma Bos uit Spakenburg een Gardner motor in gezet, waarvan de koppeling echter heet liep. Daarom verwisselde diezelfde firma de Gardner voor een gereviseerde DAF vrachtwagen motor van 86 pk. De laatste schipper had gelukkig nog wat oude foto's van de tjalk, wat een grote hulp is met de restauratie. Deze dateren van halverwege de jaren dertig, en zijn de reden dat ik het schip naar dat tijdperk restaureer. Ook weet hij er nog veel over te vertellen. De originele verkoop akte uit 1899 is nog in zijn bezit. Er is een (verlopen) Belgische meetbrief aanwezig uit 1977, en een Rijnpatent uit de zestiger jaren. Ook een vroegere knecht die er op voer in 1925-26, nu 96 jaar oud, weet zich nog veel interessante reizen te herinneren. Zo kon hij vertellen waar de reparatie aan de stuurboord boeg voor geweest was. In 1926 voeren ze ongeladen op de Oude Rijn, na een lading pulp in Woerden afgeleverd te hebben. Ze werden gesleept door een "zand-motorretje". Bij het invaren van de sluis te Bodegraven ging het echter mis, en werd een flink gat in de kop gevaren. Je kon vanuit het vooronder, waar de knecht sliep, zo naar buiten kijken. Op een werf in Gouda werd er netjes een plaatje in geklonken, wat er nog steeds inzin. Albert Veldman jr. bleef met zijn moeder varen tot ver Ook noemde hij een reis van de Wadden naar Zeeland. Ze lagen leeg in Leeuwarden, samen met een tjalk van een familielid, fam. Seinen, en splitsten een partij schelpen. Deze moesten worden geladen bij een schelpenzuiger van de firma Doeksen, onder Terschelling. Bij Harlingen voeren ze het wad op, maar liepen vast omdat ze geen goede kaart hadden, en overvallen werden door mist. Hierdoor duurde het een week voordat ze bij de schelpenzuiger waren. Eenmaal geladen liepen ze door slecht weer weer veel vertraging op, en werd het uiteindelijk een reis van meer dan een maand. De laatste schipper Albert Veldman jr. voer samen met zijn moeder door tot na haar 90-ste. Hij deed zijn laatste reis met de "Janna" in juni 1988, van de Botlek naar Woerden met een lading erwten. De schipper bleef na het overlijden van zijn moeder aan boord wonen in de Wijnhaven te Rotterdam, maar verhuisde later naar een woning aan de wal. Het koste hem moeite afstand doen van het schip, maar in 1994 na een advertentie in de Schuttevaer, heeft hij het uiteindelijk toch verkocht. De koper was Dhr. J. Fransen uit Groningen, die het wilde verbouwen, en er mee op de wadden gaan varen met jongeren. Voorlopig gebruikte hij het als werkschip voor scheepsonderhoud. Zo werd er gedurende een winter een sleepboot in het ruim geplaatst. Door omstandigheden kwam het begin 1996 weer te koop. Ik heb de "Janna" eind juni 1996 gekocht, en oplevering was medio augustus.
Staat van het schip Het schip is altijd goed onderhouden door de familie Veldman, en dat is te zien. Het is mooi strak, bijna zonder deuken, en zit van binnen overal goed in het vet. Toen ik het kocht was het een typisch na de oorlog gemotoriseerd zeilvaartuig, en vertegenwoordigde het een tijdsbeeld van begin jaren vijftig. De zwaarden waren er niet meer, er is een koproer in een beun aangebracht, en het roer was een stalen plaatroer. Het Engels stuurwerk zat onder de vloer van de stuurhut, achter de roef. Het schip heeft 61 cm brede gangboorden, van ruitenplaat. De denneboom was naar voren verlengd tot 14 m, en had het mastdek en kistluik vervangen. Mastkoker en -spoor waren verdwenen, en er stond een kleine mastkoker voor een hulptuig voorop, waar een lichtmastje in stond. De roef was op vele plaatsen doorgeroest, en moest helaas vervangen worden. De vuren luiken verkeerden in redelijke staat. Het onderwaterschip verkeerde in goede staat, al zijn de kimmen en het vlak in de kop voor een groot gedeelte gedubbeld. Het ruim was door de vorige eigenaar goed schoongemaakt, en in de aluminiumverf gezet. Het vooronder was na de oorlog weer in oude stijl met vuren kraaldelen ingetimmerd, terwijl het achteronder nog origineel was, met de oude grenen betimmering. De roef werd na de oorlog met triplex beschoten, over de originele grenen betimmering heen. De schipper vond dat toen "moderner". Het schip was rondom geteerd, met een zwart boeisel.
Restauratie
De opzet is het schip te restaureren in de staat ten tijde van de dertiger jaren. Alle reconstructie is zoveel mogelijk in de oude stijl gehouden, maar helaas wel gelast. Klinken op dergelijke grote schaal is helaas tegenwoordig technisch moeilijk uitvoerbaar, en was financieel niet haalbaar. Wel is overal hoeklijn of plat aangebracht om de originaliteit zoveel mogelijk te benaderen, en zijn de lassen zoveel mogelijk glad geslepen. Het onderwaterschip werd tijdens meting op 9 augustus '96 in goede staat bevonden, en daar wordt voorlopig niets aan veranderd. Het stalen roer was doorgeroest, en is vervangen door een nieuw houten roer. Het is geen typisch tjalken roer, maar lijkt meer op dat van een Hasselter Aak. Blijkbaar maakte de werf ze zo. Er komt geen braadspil omdat dit in het begin van de twintiger jaren al van boord ging, en vervangen werd door de grote dubbelschijfs ankerlier met strijkrol, gebouwd door Ridderinkhof te Hasselt. Het schip heeft twee zware stokankers van 125 en 100 kg, en aan bakboord is hiervoor een ankerkluis gemaakt. Aan stuurboord gaat de ketting door het boeisel. Het koproer heb ik voorlopig laten zitten, omdat het weinig opvalt. De stuurhut is verwijderd, en enkele zwakke plekken in het dek zijn vervangen door ruitenplaat. Helaas door zgn. korte ruiten, want de originele lange ruitenplaat is niet meer te krijgen. Het potdeksel moest rondom vervangen worden want het was op vele plaatsen geheel van het boeisel los geroest. De roef is vervangen door een stalen roef in de stijl van de oude, met naar binnen vallende wanden, en een dak met veel ronding. De ingang zit aan stuurboord, met een koepeltje. Het kistluik en mastdek met mastkoker zijn weer gereconstrueerd, en de denneboom ingekort en verlaagd. De keggenbank uit de zestiger jaren is vervangen door schalkhaken. Er zijn 8"-patrijspoorten in de denneboom geplaatst, welke achter de zetboorden zullen vallen. De luikopening is afgesloten met een stalen dek, waarna de houten luiken er weer op zijn gekomen. Er zijn ramen in de luikenkap gemaakt welke door de luiken afgedekt kunnen worden. Het nog aanwezige Engels stuurwerk is voorlopig weer op het achterdek geplaatst, om het sturen voorlopig wat makkelijker te maken. Ter zijner tijd komt er weer een helmhout op het schip. De ronde patrijspoorten in het achteronder, welke geplaatst waren nadat de originele ramen waren los geroest in de loop der jaren, zijn weer vervangen door de originele ramen met een rond toogje. Het interieur van het vooronder is behouden gebleven. De betimmering van de roef en het achteronder zijn vervangen, deze waren niet zo best meer, en er zat houtworm in. Het schip wordt weer geschilderd in de originele kleuren. Volgens de laatste schipper stond de romp in de teer, en waren het boeisel en een spie achter geschilderd in zgn. "Helders" groen, met havannabruin rond de stevens. De roef is wit met bruine achterkant, en heeft een zilverbrons dak. Als bijboot is er een stalen vlet uit de vijftiger jaren, gebouwd bij van Brussel uit Hasselt (Ov.), maar op den duur wil ik er weer een houten Hollandse boot bij. De bijboot-davit die op het achterschip stond, is tijdelijk tegen de denneboom gebout. Als er eenmaal een mast en giek geplaatst zijn, kunnen die gebruikt worden om de boot op de luiken te zetten, en kan de davit van boord. Er komen ook weer houten zetboorden op het schip. Tevens ga ik de reling bij het voordek iets naar voren verplaatsen zodat deze weer op de oude plaats staat, en op de oorspronkelijke wijze op het boeisel bevestigen. Zwaarden heb ik voorlopig tweedehands overgenomen van een andere tjalk. Het tuigen zal in etappes gebeuren, te beginnen in 1999. |
|