Disponibel

Details over het schip Disponibel, BHS nummer 13553


Algemene gegevens
BHS-nummer Scheepsnaam Type schip Gebouwd van Bouwjaar Werf Plaats van de werf
13553 Disponibel klipperaak ijzer in 1911 De Goede Zwartsluis
Gebied en vracht
Oorspronkelijk vaargebied Oorspronkelijk soort vracht Huidige ligplaats
Nederland, veelal vanaf Amsterdam naar Friesland en 8 jaar vast van Amsterdam en Rotterdam naar Amersfoort. Veel turf gevaren, het schip was de grootste maat welke de Drentsche Hoofdvaart bevoer. In de laatste jaren tot 1982 hoofdzakelijk kunstmest gevaren vanaf IJmuiden naar Friesland Utrecht en het Gooi
Korte geschiedenis van dit schip
Het schip is gebouwd als dekschip (dus zonder roef). De roef is er in de dertiger jaren van de vorige eeuw opgezet. Toen is ook de zijschroef met een 1 cilinder liggende Deutz 14/16 met 1 vliegwiel, als hulpmotor geplaatst.
In de vijftiger jaren is het helmhout vervangen door een Engels stuurwerk en is er als hoofdmotor een 28 pk 1 cilinder liggende Blackstone, met 2 vliegwielen, ingebouwd. Ook is het mastdek er uitgehaald en de mast naar voren verplaatst. Het kleinere tuig werd toen als een hulpzeil gebruikt en ze losten ook veel zelf met de giek.
Eind jaren 1960 is het tuig er helemaal afgehaald. Tot 1983 heeft het zo als vrachtschip gevaren.
De originele betimmering van de roef is nog aanwezig.
Het schip is al sinds 1915 in de familie.
Illustraties:
Klik hier voor de afbeelding Disponibel ingevroren in Lobith winter 1929
Gemaakt op/in: 1929
Copyright © voorbehouden aan de eigenaar van deze afbeelding.


Klik op de thumbnail voor een grotere illustratie (opent in een nieuw venster).
Klik hier voor de afbeelding Disponibel komt de Oranjesluis binnen
Gemaakt op/in: ergen in de jaren '40


Klik op de thumbnail voor een grotere illustratie (opent in een nieuw venster).
Klik hier voor de afbeelding Disponibel anno 2009
Gemaakt op/in: tijdens de Muiderhardzeildagen 2008
Copyright © voorbehouden aan de eigenaar van deze afbeelding.


Klik op de thumbnail voor een grotere illustratie (opent in een nieuw venster).
Klik hier voor de afbeelding Disponibel ligt te lossen bij Bronswerk in Amersfoort
Gemaakt op/in: Midden de jaren 1950
Creative Commons Licentie

Klik op de thumbnail voor een grotere illustratie (opent in een nieuw venster).
Maten
Lengte Breedte Diepgang Holte Tonnage Hoogte mast
24 m 49 cm 5 m 02 cm 1 m 86 cm 1 m 86 cm 134,000 ton 21 m 00 cm
Motoren:
Merk Type Serienr. Bouwjaar Nieuw of gereviseerd? Jaar geplaatst Jaar afgedankt
DAF 575 1970 Overig 1980
Verhalen over dit schip:
Tachtig jaar wonen op de Disponibel
Dit verhaal is voor een Kerstspecial in de Schuttevaer opgeschreven door journalist Evert Bruinekool.
Hier verteld mijn ome Wout zijn verhaal over zijn leven aan boord van de Disponibel. Inmiddels is hij in november 2005 overleden
Het schip is al sinds 1916 in de familie, toen kocht mijn opa het schip, welk 5 jaar oud was.
Ook mijn vader is er op geboren, Hij is inmiddels 86 jaar oud.
Wij namen het schip in 1997 over en ondertussen is het schip al 92 jaar in de familie

April 2009
Freek van IJken.



Tachtig jaar wonen op de klipperaak

AMERSFOORT - Wouter van IJken woont sinds zijn geboorte, 15 maart 1925, op de klipperaak Disponibel. Het oorspronkelijke woninkje, inmiddels voorzien van isolatie, elektra en stromend water, is wat betreft inrichting sinds de jaren dertig niet veranderd. ‘Ik heb het altijd zo gekend, DE GASLAMP HANGT DAN OOK NOG BOVEN DE TAFEL, het voelt vertrouwd’, verklaart Van IJken zijn keuze. Ook nadat de schipper in 1982 stopte met varen, is hij op de Disponibel blijven wonen. ‘Dit schip maakt deel uit van mijn leven. Het is mijn thuis.’

De klipperaak, in 1911 gebouwd bij Scheepswerf de Goede in Zwartsluis, nu bekend als Scheepswerf Geertman, is sinds 1916 in bezit van de familie Van IJken. ‘De eerste eigenaar was de Kampenaar Sander van Urk’, weet Van IJken. ‘Mijn vader heeft het schip van hem gekocht. Het was destijds een echt zeilend dekschip zonder roef of motor. Mijn ouders voeren, met na enkele jaren zes kinderen aan boord, voornamelijk tussen Amsterdam, Rotterdam, over het IJsselmeer, naar Groningen, Friesland, Drenthe en soms zelfs naar Maastricht.’

Omdat een zeilschip zonder motor een beperkte inzet met zich meebrengt, besloot Van IJken senior in 1934 een zijschroef te laten installeren. ‘Suiker in Vreeswijk heeft dat gedaan’, herinnert Van IJken zich. ‘Het was een ééncilinder liggende Deutz met één (1) vliegwiel. Hij werd gebruikt om de mast op te draaien, HET ANKER OP TE halen, het schip te laden en leeg te maken. Het was een prima motor en hij heeft er zo’n zestig jaar op gestaan.’ Een tweede modernisering volgde in 1937. ‘Een roef’, vertelt Van IJken. ‘Mijn vader ging terug naar De Goede in Zwartsluis en nam ondanks de crisistijd de beslissing een roef te laten plaatsen. Jaren later, in 1952, kwam het Engelse stuurwerk. Toen ging het helmhout eraf. Dat Engelse stuurwerk zit er nu nog op. In 1954 werd de mast naar voren gezet en is een EEN (1) CILINDER LIGGENDE Blackstone 26 pk motor met twee vliegwielen ingebouwd. Na aanvankelijk een tweedehands Sondhoven koppeling te laten installeren, koos mijn vader uiteindelijk voor een Maas koppeling. Met die voorzieningen heb ik, samen met een broer Jaap en mijn zus Roel tot 1982 gevaren. Dat jaar werd mijn zus ziek. Zij kon niet VEEL MEER en dat was voor ons het moment om te stoppen.’

Wouter van IJken woonde met zijn ouders ONDER DEKS. ‘Het achteronder was iets groter dan nu’, herinnert Van IJken zich. ‘Zo’n 3,5 bij 4 meter met achterin nog een piepklein kamertje. Met mijn ouders, vijf jongens en één meisje aan boord was het allemaal erg klein. Er stond een tafel met twee stoelen en EEN RONDE BANK langs de ACHTERwand, een paar grote kasten die zowat tot tegen het plafond liepen, een bedstee overdwars en een bedstee in de lengte en verder in het vooronder nog eens twee bedsteeën. Dat was het. TOEN DE ROEF ER OP KWAM VOND MIJN MOEDER HET EERST helemaal niet mooi, AL WAS HET NU VEEL GROTER. De enige momenten dat zij letterlijk de ruimte had was als het ruim leeg was. Dat werd dan onmiddellijk gebruikt om te wassen, te koken, te spelen en te wonen. Het schip heb ik altijd gezien als een soort woonwagen, een plekje om beschut te slapen. Leven deed je buiten.’

Zijn moeder nam naast het huishouden ook het werk aan boord voor haar rekening. ‘Als ik terugdenk, was het leven voor mijn vader veel makkelijker dan voor mijn moeder’, stelt IJken. ‘Mijn vader deed nooit zo heel veel. Vader zorgde voor de vracht, sprak met de bevrachter. Dat was geen zwaar werk. Het onderhandelen eindigde altijd in de kroeg. Bevrachters lieten op niet mis te verstane wijze merken dat zonder een goede borrel er geen lading zou zijn. En die borrel kwam natuurlijk voor rekening van mijn vader. Vader ging als wij ergens afmeerden de wal op en als hij terugkwam, werd van ons verwacht dat wij de boel klaar hadden. Het kwam er op neer dat mijn moeder naast het koken, wassen en overige werk in de huishouding meehielp met varen. In de crisisjaren ontstond na het sluiten van een contract met een vaste bevrachter een situatie van betrekkelijke rust. ‘Wij hebben toen 8 jaar vast op Amersfoort gevaren met veevoer. Daarna besloot mijn vader er mee te stoppen. Het was ook geen beste baas. Wij moesten altijd voor hem klaarstaan maar omgekeerd was het geheel voor eigen rekening en risico als hij in de wintermaanden geen lading had. Dan lag je stil en verdiende je niets.’

De kinderen van Van IJken senior gingen niet naar het internaat. ‘Er gingen helemaal niet zoveel schipperskinderen naar het internaat’, vertelt Van IJken. ‘Dat was te duur. Het merendeel van de kinderen ging naar een school op de ligplek en dat kon nogal eens wisselen.’ Als gevolg van het voortdurend onderweg zijn, was niet of nauwelijks sprake van meer dan oppervlakkige contacten met walbewoners. ‘Alleen als het schip ingevroren lag, was dat anders’, lacht Van IJken. ‘Een keertje hebben wij veertien weken muurvast gelegen in hartje Hoogeveen. Toen maakten wij even echt deel uit van die stad. Wij gingen er naar school, gingen met de kinderen uit de stad na school en in het weekend schaatsen. Kortom, wij als kinderen hadden het enorm naar onze zin. Dat het zo lang duurde, vonden wij helemaal niet erg. Dit natuurlijk in tegenstelling tot mijn ouders die al die tijd geen inkomsten hadden.’

Ingevroren liggen in de stad is, zo weet Van IJken uit ervaring, beter dan ingevroren liggen op een afgelegen plek. ‘Ik weet nog dat wij eens rond kerst vijf weken ingevroren lagen bij Lobith. DAT WAS IN 1929, IK WAS TOEN 4 JAAR OUD EN TOCH WEET IK DAT NOG GOED. Ik ging toen nog niet naar school maar hielp wel mee met kleine karweitjes. Zo liep ik vaak mee met mijn oudere broers als zij naar de boeren liepen om water te halen. Het vroor dat het kraakte. Als je weer terug aan boord was, was je broek helemaal hard bevroren van al dat klotsen met die emmers. Ook moesten wij helpen het schip ijsvrij te houden. ‘s Ochtends vroeg begon je met het loszagen van het ijs. De ijsschollen viste je uit het water en bracht je weg met een kruiwagen. Dan kon het schip weer een stukje naar achteren DE HAVEN IN want door dat opkruiende ijs LAGEN WE GEVAARLIJK DICHT BIJ DE RIVIER
De oudste kinderen gingen in die periode naar een nabijgelegen school. ‘Ze moesten een heel eind lopen’, weet Van IJken. ‘Maar mijn ouders vonden het belangrijk dat zij zoveel mogelijk naar school gingen. Onderweg naar huis namen ze dan melk en eten mee.’ Noodgedwongen werden ook de Kerstdagen op die plek doorgebracht. ‘Mijn moeder had pannenkoeken gemaakt. Wij zaten met z’n allen rondom de tafel in de kont van ‘t schip. Een petroleumlamp zorgde voor de verlichting en midden op tafel stond een bord met een grote stapel dampende pannenkoeken. Je had het niet zo heel dik vroeger maar er was voldoende turf om het fornuis te stoken, wij hadden het warm en wij waren samen.

De enige periode dat het gezin Van IJken aan de wal woonde was in het laatste oorlogsjaar. ‘Het schip werd gevorderd en voorzien van luchtafweergeschut. Aanvankelijk vertelden ze mijn vader dat wij aan boord mochten blijven maar al snel werden wij weggestuurd. En ook al kregen wij een huisje toegewezen in Vlaardingen, het was heel moeilijk. Wij wisten dat ze niet al te zachtzinnig zouden omgaan met ons schip. Je kunt niets doen dan afwachten, en je zorgen maken natuurlijk. Gelukkig ging het maar om een paar maanden. Zodra de oorlog was afgelopen en wij het schip terug konden krijgen, is mijn broer het gaan halen. Het mocht dan klein zijn aan boord van de Disponibel maar wij waren ongelooflijk gelukkig het huisje weer te verlaten en terug aan boord te gaan.’

Van IJken zette, na het overlijden van zijn ouders, met zijn broer Jaap en zijn Zus Roel, het bedrijf voort. ‘Wij hebben met zijn drietjes van 1957 tot 1982 gevaren. Dat waren, zeker in het begin, mooie jaren. De mensen hielpen elkaar. Als je bijvoorbeeld in de Oranjesluis lag en je had wind tegen dan hielp de sluiswachter mee om je eruit te trekken. Als er een motorschip lag, gooide je een lijntje zodat je slag kon krijgen.’ Als schipper van een echte zeiler koos Van IJken altijd voor de gunstigste koers. ‘Kruisrakken probeer je te vermijden. Een wind probeer je zo goed mogelijk te pakken.’ Vooral dat laatste viel niet altijd mee. ‘Als je van de Oranjesluis naar Lemmer ging, had je een dag nodig. Nu doe je dat in VIJF uur. En was Groningen je doel dan was je op en neer een goede week kwijt en dan moest je het nog goed treffen. Het noorden stond bekend om de draaiende wind. TENMINSTE DAT LEEK TOEN ZO, MISSCHIEN WEL DOOR DE BEPERKTE RUIMTE VAN HET VAARWATER IN DIE STREKEN Daar hebben wij wat keren verwaaid gelegen. Het land in ging meestal nog wel. Dat was meestal zuidwest west en dan vlieg je zo op Groningen af. Maar terug, dat was andere koek. Als je mazzel had, was de wind gedraaid maar vaak genoeg was het andersom. Dan moest je er met tegenwind in en als terug moest over het Tjeukemeer, was de wind weer net gedraaid.’

Wat betreft lading had Van IJken zo zijn voorkeuren. ‘Hout, veevoer, gerst, kolen, stenen, cement, cellulose, katoen, allemaal prima. Maar zand en grind deden wij alleen als het echt niet anders kon. Dat is zo’n waterzooitje.’ Voor appels, aardappelen en melk moesten bijzondere maatregelen worden getroffen. ‘Als je dat voer moest je natuurlijk de motor gebruiken, het was een versproduct. Maar in de winter moest je ook zorgen dat de handel niet bevroor. Wij isoleerden het schip met een dikke strolaag.’ Bestond de lading uit turf dan veranderde het uiterlijk van het schip drastisch. ‘Niet alleen het ruim maar ook het dek werd gebruikt’, legt Van IJken uit. ‘Op het dek gingen wij tot veertien turven hoog, tot boven de roef uit. DIT WERD VEELVULDIG DOOR VROUWEN GESTOUWD, EN DIE KONDEN DAT GOED. En op de roef stapelde je natuurlijk verder. De ramen hield je vrij met plankjes. Zo ontstonden uitsparingen in de stapels turf. Het mooie van ladingen turf was dat je de KLUITEN, de halve turfjes, ook mocht meenemen. Die kon je dan onderweg verkopen.’

Om zoveel mogelijk turf mee te kunnen nemen, was achter de klipperaak een fikse vlet van een meter of vier vastgemaakt. ‘Die kanaaltjes waren enorm ondiep. Je anker, de ankerkettingen en alle merkels gooide je in de boot. Dat die boot daarna zowat onder water lag, maakte niet uit. Je SCHIP kon weer meer laden en daar ging het om. Was je in dieper water dan haalde je alles weer aan boord.’ Soms werd Van IJken benaderd door een boer met de vraag of hij de vlet VOL TURF wilde verkopen. ‘Als ze genoeg gaven, deden wij dat natuurlijk. Wij HADDEN DAN MOOI DE HANDEL IN EENS VERKOCHT. Dat bootje ging gewoon overal mee, naar Maastricht, Rotterdam, Amsterdam, Groningen. En overal heeft hij op de kant gelegen om de onderkant te teren. Want je zorgde heel goed voor je spullen.’ Dat gold ook voor de zeilen. ‘Sinds mijn jeugd heeft de Disponibel maar één (1) keer nieuwe zeilen gehad. Wij hadden van dat dikke nul doek. Als het nat werd, moest je het zo snel mogelijk luchten anders werd het zwart. En regelmatig tanen natuurlijk. Verder werden scheuren provisorisch hersteld en vervolgens vakkundig gerepareerd.’ Wat tuigage betreft, heeft Van IJken een uitgesproken mening. ‘Wij hadden fok, grootzeil en kluiver. Een waterzeil kwam er niet op. Dat is voddezooi.’

Voor een klein schip als de Disponibel werd het in de jaren zeventig al moeilijk voldoende lading te krijgen. ‘Dit schip is gebouwd voor 142 ton en later werd dat 134. Eigenlijk was dat te klein. Om mee te tellen, moest je 150 ton kunnen doen. Het gevolg was dat wij heel vaak 100 ton kregen. De laatste vijf à zes jaar hebben wij gelukkig nog regelmatig op IJmuiden kunnen varen, met staal voor de Hoogovens. Verder hadden wij nog wat tochtjes naar en van Friesland met onder meer veevoer en kunstmest.’ Waar in de recreatievaart nogal eens smalend wordt gesproken over de stuurmanskwaliteiten van vrouwen, geldt dat, zo stelt van IJken, niet voor de beroepsvaart. ‘Vroeger op zeil, waren er heel veel vrouwen die heel goed konden varen. Mijn moeder deed niet onder voor mijn, ZIJ DEED ALLEEN HET HUISHOUDEN) Ik heb in al die jaren nooit meegemaakt dat schippers zich wat dat betreft negatief uitlieten over vrouwen. Tegenwoordig op de binnenvaart is dat nog zo. Menig schipper geeft OOK bij moeilijke manoeuvres letterlijk het roer uit handen aan zijn vrouw.’

De klipperaak is nog in uitstekende conditie. ‘Het vlak, daar is nooit iets aan gedaan. Dat, ALLEEN de kimmen en PLATEN onder de kop ZIJN OOIT VERDUBBELD’, vertelt Van IJken trots. ‘De roef, de stuurhut, het Engelse stuurwerk, alles is prima in orde. Er is heel weinig gemoderniseerd. Natuurlijk heb ik nu stromend water en er is elektriciteit aangelegd. Maar dat is eigenlijk alles. Laatst is het schip opnieuw gekeurd. Goedgekeurd natuurlijk.’ Dat het schip nog tiptop in orde is, is te danken aan het feit dat Van IJken senior sinds de aankoop in 1916 veel tijd en aandacht besteedde aan het onderhoud. ‘Om de vier jaar alle planken eruit’, herinnert Van IJken zich. ‘Alles schoon krabben en opnieuw in het vet zetten. De vlakplaten werden uitstekend onderhouden. Als je kijkt naar de naden waar de platen geklonken zijn dan komt het vet door de naden naar buiten. Er was geen sprake van roest of vuil.’ Al jarenlang krijgt Van IJken hulp van zijn neef Freek van IJken, schipper op de Stad Nijkerk 1, en diens zoon EGBERT, studerend voor SCHEEPSBOUWKUNDIGE aan DE HTS. HAARLEM. ‘Zij hebben enorm veel technisch werk verzet, onderhoud gepleegd, isolatie aangebracht en zo gezorgd dat ik hier aan boord kon blijven wonen.’

Dat Van IJken op zijn schip tegenwoordig de beschikking heeft over voldoende schoon drinkwater, ervaart hij nog altijd als bijzonder. ‘Vroeger was dat wel anders. Ik weet nog dat wij in Rotterdam afgemeerd lagen. Kwamen ze naar je toe met die drinkwaterbootjes. Of je nog voldoende drinkwater had. “Jawel hoor”, was ons antwoord. Ik moest er niet aan denken water van hen af te moeten nemen. De chloorlucht kwam je al van verre tegemoet.’ In vroeger tijden had de familie Van IJken een 200 liter vat met drinkwater aan boord. ‘Als je je wilde wassen, ging je aan dek om buiten water te halen. Of het nu zomer of winter was, wassen deed je buiten in een ton.’ Als het drinkwater op was, dronk men af en toe het buitenboordwater. ‘Dat was vroeger beter dan nu. Ja, in Amsterdam of Rotterdam hoefde je het niet te proberen. De kreet “een Rotterdammertje” waarmee men bedoelde “hevige diarree”, was er niet voor niets. Maar in Friesland kon je het rustig doen. Dat was betrekkelijk zuiver water.’

Het feit dat veel moderne BINNENVAARTschippers geen enkele ervaring hebben met zeilen, of dat nu beroepsmatig of recreatief is, heeft volgens van IJken grote gevolgen voor de verstandhouding op het water tussen motor- en zeilschippers. ‘Wij hebben vroeger wel op de Waal gelaveerd. Dan had je een sleep naast je en dan moest je door de wind. Resultaat was dat je in de DRADEN van die schepen TERECHT kwam. Trof je een goede kapitein dan sloeg die effe achteruit en dan kon je over de DRAAD van de sleep. Die zakte dan door het water. Dat was samenwerking. Die kapitein zag dat je een slag moest maken, begreep dat je niet anders kon en dat je overstag moest. Tegenwoordig kunnen de MODERNE BINNENVAARTschippers niet meer zeilen en dus weten ze niet hoe ze een zeilschip moeten benaderen. Ze willen er allemaal voorlangs en dan krijg je wel eens kwaaie gezichten. Draaien op de weg, dat kunnen ze prima. Maar op de vaart is het wel even anders. Je zou verwachten dat beroeps- en recreatieschippers een beetje rekening houden met elkaar maar het liefst rammen ze door met die grote motorschepen. Geen tijd om even te wachten. Geen tijd voor overleg. So wie so geen tijd.’

Wat Van IJken al die jaren het meest is bijgebleven zijn de contacten met collega’s IN DE TIJD VAN DE beurs. ‘Je kwam elkaar tegen, sprak met elkaar, wisselde nieuws en verhalen uit. Je bracht samen tijd door. Dat was niet alleen gezellig maar ook goed. Je besteedde aandacht aan elkaar, hielp elkaar, begreep elkaar. Nu blijven de schippers aan boord en klagen over het feit dat er vrijwel geen sprake is van sociale contacten. Wat vroeger vanzelf ging, moet je nu allemaal gaan regelen. Mensen moeten weer leren tijd voor elkaar te maken. Niet altijd toegeven aan dat druk, druk, druk.’


Sinds begin jaren ’80 ligt het schip nu al weer in Amersfoort. In deze jaren ’80 zijn ook zus Roel en broer Jaap overleden, en daar het onderhoud allemaal een beetje te veel werd is het schip in 1997 over gegaan naar neef Freek van IJken en zijn vrouw Betty. Deze zijn begonnen met het aanleggen van stroom, er werd een generator geplaatst en er kwam warm en koud stromend water uit de oude pomp. Waar het oude fornuis stond staat nu de koelkast en de c.v. bracht warmte in alle vertrekken aan boord. De lamme arm ( zijschroef) verdween van het voordek, de Blackstone werd vervangen door een Daf , en er kwam een kopschroef in. En grote watertanks, bij elkaar wel een ton of 6, want die jonge lui gebruiken nogal wat water tegenwoordig. Maar van alle moderne gemakken voorzien hoopt Wout van IJken nog vele malen kerst te vieren op de Disponibel, al branden er nu elektrische lampjes in het kleine kerstboompje
Eind jaren ’90 werd het schip weer getuigd, het mastdek en de mastkoker kwamen weer terug. Alleen de stuurhut staat er nog op want alhoewel ze zeggen dat deze er niet op hoort weet Wouter van IJken maar al te goed wat je mist als hij er af is.
De laatste jaren is het ruim verbouwd tot woning voor Freek en zijn gezin, en zo tref je Wout na 80 jaar weer aan, zeilend op het IJsselmeer en de Wadden, en kijkt hij bij het opstaan naar buiten, en zegt; “jongens, een rif er in”